Actine
|
Eiwit in een spierfibril
|
Ambivalent gedrag
|
Een voorbeeld van conflictgedrag. Gedrag dat is samengesteld uit handelingen van twee of meer gedragssystemen.
|
Antagonist
|
Spier (of ander orgaan) waarvan de werking tegengesteld is aan een andere spier (of ander orgaan)
|
Antropomorfisme
|
Toeschrijven van menselijke gevoelens en beweegredenen aan dieren
|
Balts
|
Een voorbeeld van sociaal gedrag. Gedrag dat aan de paring vooraf gaat en dat de bereidheid tot paring vergroot. Voorbeeld Balts stekelbaars
|
Broedzorg
|
Gedrag uit het dierenrijk waarbij één of beide ouders op een bepaalde manier voor hun nageslacht zorgt
|
Bronst
|
Bereidheid tot paring bij zoogdieren
|
Conditionering
|
Een leerprocestype. Een bepaald gedrag wordt geleerd door ´beloning´ of ´straf´. Voorbeelden: Trial and error, Dresseren, Geconditioneerde reflex
|
Cultuur
|
Het verschijnsel dat individuen binnen een groep vergelijkbaar gedrag vertonen
|
Drempelwaarde
|
Minimale sterkte van een prikkel die effect heeft
|
Dresseren
|
Een voorbeeld van conditionering. Dieren wordt geleerd bepaald gedrag (op commando) uit te voeren.
|
Dwarsgestreepte spieren
|
Spieren die aan delen van het skelet vastzitten en die delen kunnen laten bewegen, ook wel skeletspieren
|
Erfelijk gedrag
|
Gedrag dat is aangeboren en niet is aangeleerd
|
Ethogram
|
Een objectieve beschrijving van de verschillende typen handelingen van een diersoort
|
Ethologie
|
Natuurwetenschappelijke studie van het gedrag = Gedragsleer
|
FFF situaties
|
Fright Flight & Fight situaties, oftewel dreig-vlucht-aanvalsituaties waarin conflicten kunnen ontstaan
|
Gedrag
|
Alle waarneembare activiteiten van een dier of een mens. Gedragingen komen tot stand door de werking van spieren of klieren (effectoren). Gedrag is een reactie (respons) van een dier of een mens op prikkels. Gedrag wordt bepaald door erfelijke factoren en leerprocessen.
|
Gedragselement (= handeling)
|
Een afzonderlijke handeling van een dier - het gedrag kan worden ontleed in min of meer vaste elementaire patronen van beweging en houding. Bijv. likken, springen, staartzwaaien
|
Gedragsketen
|
Opeenvolging van handelingen waarbij het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling. Voorbeeld Balts stekelbaars
|
Gedragssysteem
|
Groepen van samenhangende handelingen. Gedrag is georganiseerd in gedragssystemen. De handelingen in een gedragssysteem hebben meestal een gemeenschappelijk doel en volgen elkaar vaak op in een vaste volgorde .
|
Gevoelige periode
|
Periode, waarin een bepaald gedrag gemakkelijk kan worden aangeleerd
|
Gewenning
|
Een leerprocestype. Een bepaalde reactie op een prikkel wordt afgeleerd bij herhaling van die prikkel . Voorbeeld: Een muis reageert niet meer op een hard geluid na herhaaldelijke toediening van dat geluid
|
Gladde spier
|
Spier dieaangestuurd wordt door het autonome zenuwstelsel, o.a. in de wanden van het darmkanaal
|
Imitatie
|
Leren door het gedrag van soortgenoten na te doen (nabootsing). Voorbeeld : Jonge vogels leren de soortspecifieke zang van oudere soortgenoten
|
Imponeergedrag
|
Een voorbeeld van gedrag dat een functie heeft bij het vaststellen van een rangorde binnen een groep. Gedrag waarbij een dier zich zo groot en indrukwekkend mogelijk maakt. Voorbeeld: Een chimpansee stampt op de bodem en maakt loeiende geluiden
|
Inprenting
|
Een leerprocestype. Iets kan alleen worden geleerd in een bepaalde, korte levensperiode (de gevoelige periode). Bij mensen is deze periode tot 1 1/2 jaar. Voorbeeld: Het leren herkennen van ouders of soortgenoten bij veel diersoorten
|
Instinct
|
Een soortspecifiek en erfelijk vastgelegd gedragspatroon, waarbij ervaring of leren geen rol speelt
|
Intelligentie / Leervermogen
|
Het vermogen van een dier of mens tot effectieve gedragsverandering
|
Inwendige factoren
|
Motiverende factoren bepalen de kans dat een bepaald gedrag wordt uitgevoerd. Voorbeeld: honger en dorst
|
Inzicht
|
Een leerprocestype. In een onbekende situatie wordt de oplossing van een probleem gevonden door verschillende vroeger opgedane ervaringen te combineren . Voorbeeld: Een aap leert kisten op elkaar te stapelen om bij hoog hangende bananen te kunnen komen
|
Klassiek conditioneren / geconditioneerde reflex
|
Een leerprocestype. Een prikkel veroorzaakt een bepaalde reflex die oorspronkelijk niet door die prikkel werd veroorzaakt. Voorbeeld: Een hond scheidt speeksel af bij het horen van een bepaald geluid, nadat de hond een aantal malen voedsel heeft gekregen voorafgegeaan door dat geluid.
|
Motivatie
|
Gedrag wordt veroorzaakt door inwendige en uitwendige factoren. De bereidheid (drang) tot het verrichten van een bepaald gedrag. De motivatie wordt beïnvloed door het 1) hormoonstelsel en het zenuwstelsel 2) Abiotische factoren (temperatuur, daglengte). Voorbeelden: Honger en dorst (voedingsdrang), Voortplantingsdrang.
|
Motorisch eindplaatje
|
Het contactpunt van een uitloper van een motorische zenuwcel met een spiervezel
|
Motorische eenheid
|
Alle spiervezels die via motorische eindplaatjes in verbinding staan met 1 bewegingszenuwcel
|
Myofibril
|
Spierfibrillen zitten in een spiervezel
|
Myoglobine
|
Is het zuurstofbindende eiwit dat in grote hoeveelheden voorkomt in de spieren.
|
Myosine
|
Eiwit in een spierfibril
|
Normen
|
Gedragsregels waarvan veel mensen vinden dat je je eraan moet houden
|
Objectief
|
Alleen waargenomen feiten; geen meningen of interpretaties van de waarnemer
|
Omgericht gedrag
|
Een voorbeeld van conflictgedrag. Conflictgedrag waarbij de agressie wordt gericht op iets anders dan de soortgenoot. Voorbeelden: Grastrekken door een zilvermeeuw bij het verdedigen van zijn territorium . Of een mens slaat met zijn vuist op tafel i.p.v. tegen een tegenstander
|
Operant conditioneren
|
Een leerprocestype. Het effect van gedrag heeft invloed op de frequentie waarmee het gedrag (de operant) plaatsvindt. Voorbeeld: In een Skinner-box neemt de frequentie waarmee een rat op een hefboom drukt toe, als de rat daardoor voer krijgt.
|
Overspronggedrag
|
Een voorbeeld van conflictgedrag. Bij een conflict tussen twee gedragssystemen wordt gedrag uit een derde gedragssysteem vertoond. Voorbeeld: Zandhappen (nestbouwgedrag) door een stekelbaarsmannetje bij het dreigen
|
Pikorde
|
Een voorbeeld van gedrag dat een functie heeft bij het vaststellen van een rangorde binnen een groep. Bij kippen onstaat door pikgedrag een rangorde van de meest dominante hen naar de minst dominante hen.
|
Prikkel
|
Invloeden uit het milieu op het organisme
|
Protocol
|
Een lijst van achtereenvolgens waargenomen handelingen (gedragselementen) van een dier
|
Reflex
|
Eenvoudige vorm van gedrag waarbij een bepaalde prikkel vrijwel zonder vertraging (buiten de grote hersenen om) een bepaalde reactie teweegbrengt.
|
Respons
|
Reactie van spieren of klieren
|
Rolgedrag
|
Gedrag dat anderen van iemand verwachten in een bepaalde situatie
|
Sacromeer
|
Is de kleinste zich herhalende structuur die wordt gebruikt voor het samentrekken van spieren.
|
Signaal
|
Handeling bij sociaal gedrag die als prikkel werkt voor de volgende handeling van een soortgenoot. Door een signaal is communcatie tussen soortgenoten mogelijk. Bij de balts van stekelbaarsjes is de zigzagdans van het mannetje voor het vrouwtje het signaal om de baltshouding aan te nemen
|
Sleutelprikkel
|
Prikkel die een doorslaggevende rol speelt bij het veroorzaken van een bepaald gedrag. De rode snavelvlek bij meeuwen is de sleutelprikkel voor het pikgedrag van de jongen
|
Sociaal gedrag
|
Gedrag van soortgenoten ten opzichte van elkaar . Voorbeelden: Imponeergedrag, Verzoeningsgedrag, Balts, Territoriumgedrag, Conflictgedrag, Ambivalentgedrag, Overspronggedrag, Omgericht gedrag
|
Spierbundel
|
Onderdeel van een spier. Een spierbundel is door bindweefsel gescheiden van andere spierbundels en bestaat uit spiervezels
|
Spierschede
|
De omhulling van een spier, bestaande uit bindweefsel
|
Spiertonus
|
Spierspanning
|
Spiervezel
|
Langwerpige vezelvormige cel in dwarsgestreept spierweefsel. Elke spiervezel is ontstaan door versmelting van vele spiercellen
|
Staten
|
Samenlevingsvorm bij bepaalde soorten insecten; Grote populaties met een sterke taakverdeling
|
Supranormale prikkel / supernormale prikkel
|
Prikkel die effectiever is bij het veroorzaken van een bepaald gedrag dan de normale sleutelprikkel. Voorbeeld: Een potlood met een rode vlek veroorzaakt een sterke pikgedrag bij meeuwenjongen dan de rode snavelvlek van een ouder.
|
Territoriumgedrag
|
Een voorbeeld van sociaal gedrag. Gedrag met als functie het afbakenen van een territorium en het verdedigen ervan tegen binnendringende soortgenoten. Voorbeeld: Aanvallen, Vluchten, Dreigen
|
Trial and Error
|
Een leerprocestype. Een vorm van conditionering waarbij een dier proefondervindelijk leert. Voorbeeld: Een insectenetende vogel vermijdt alle zwart-oranje gekleurde rupsen, na enkele keren de vieze smaak van een zwart-oranje rups te hebben geproefd.
|
Verzoeningsgedrag
|
Een voorbeeld van gedrag dat een functie heeft bij het vaststellen van een rangorde binnen een groep. Gedrag van een ondergeschikt dier ten opzichte van een dominante soortgenoot. Voorbeeld: Het ´presenteren´ van het achterste bij bavianen.
|
Waarden
|
Uitgangspunten die mensen gebruiken bij de inrichting van hun leven
|