bioLOGIETCCL

5. Aardrijkskunde. Grondsoorten.

Inleiding

Dit veldwerk/practicum is een onderdeel van het onderwerp "het Nederlandse Landschap".

D.m.v. veldwerk krijg je de kans om een landschap anders te ervaren dan in een normale lessituatie.

Je ontwikkelt bovendien een aantal vaardigheden zoals karteren, omgaan met een grondboor en 

bodemdeterminatie.

We hopen dat je d.m.v. veldwerk niet alleen meer inzicht krijgt in het functioneren van een landschap, 

maar ook meer waardering.

 

Onderdeel 1: beschrijving en kartering van het gebied

 

Benodigdheden:· Copy van de topografische kaart 1: 10.000.

· Copy van de topografische kaart 125.000

· Vergroting van de kaart 1 : 10.000 (nodig voor het karteren).

· schrijfplankje (zelf maken).

· kleurpotloden.

Opdracht 1.

Geef een beschrijving van het gebied. Maak hierbij gebruik van hulpformulier A.

 

Opdracht 2.

Breng het gebied nauwkeurig in kaart. Gebruik hiervoor de vergroting van de kaart 1 : 10.000 

en hulpformulier B.


HULPFORMULIER A. BESCHRIJVING VAN HET GEBIED.

1. Ligging van het gebied (dichtstbijzijnde dorp, boswachters, grote weg).

 

 

Ruimte voor kaartkopie

1:25.000. bestudeerde gebied.

 

2.              Wat is je eerste indruk van dit gebied? (beschrijf het uiterlijk ‘op het eerste zicht').

        .................................................................................................................................

       . ...........................................................………………………………………………….

 

3.       Open of gesloten landschap (bij 'open': horizon is vrij rechte streep, ver weg, staat er wind dan heb je daar snel last van).

        .................................................................................................................................

4.       Kenmerkende namen (straatnamen en veldnamen op de kaart).

         ................................................................................................................................

5.       Grondgebruik (akkerbouw, welke producten, veeteelt, bos, natuurterrein, overhoekje:

        ongebruikte stukjes, woningbouw. Bedrijfsterrein, recreatieterrein, ……… ).

        .................................................................................................................................

6.     Percelen (gemiddelde grootte. vorm: ((on-)regelmatig).

      .......................................................................................................................………..

7.     Perceelsafscheiding ((greppels, sloten (let op waterstanden), houtsingels / wallen, bomen / bomenrijen. Prikkeldraad, niets, combinatie van).

       ........................................................................................................................………

8.     Hoogteverschillen (reliëf) (duidelijk aanwezig 1 afwezig, al dan niet bepalend voor inrichting grondgebruik).

       ...............................................................................................................................…..

9.     Grondsoort (kleuren, vochtigheid) aan oppervlakte.

       ...............................................................................................................................……

10.     Kenmerken van de wegen (aantal, soort verharding, onverhard, recht, bochtig,

belangrijkheid: lokaai, regionaal, nationaal ).

        ......................................................................……………………………………………..

11. Overige landschapselementen (kanaal, beek, hoogspanningsleiding, ………. ).

       ................................................................................…………………………………….

 

 

 

 

 

HULPFORMULIER B. VERGELIJKEN

Legenda: landschapselementen.

Symbolen:

Kleuren:

Aaneengesloten bebouwing

 

Rood

Gebouwen

 

Zwart

Autoweg met 4 of meer rijstroken

 

Rood

Hoofdweg

 

Rood

gewone verharde weg

 

Geel

gewone weg slecht verhard

 

Geel

Onverharde weg

 

Wit

Voetpad

…………………………

 

Fietspad

 

 

Spoorweg

 

 

Station

 

 

weg op dijk

 

 

Kanaal

 

Blauw

Brug

 

 

sluis, stuw

 

 

Duiker

 

 

Beekrivier

 

Blauw

Gekanaliseerde beek

 

Blauw

Stroomrichting water

 

 

Kerk

 

 

 

Houtwallen

 

 

bomenrij (houtsingel)

 

Hoogspanningsleiding

 

 

Steilrand

 

 

bos loofbomen (> 1 0 m)

 

Donkergroen

bos naaldbomen (. 1 0 m)

 

Donkergroen

Heide

 

Roze

Stuifzand

 

Geel

Weiland

 

Lichtgroen

Akkerland

 

Wit

 

 

Onderdeel II. Bodem en grondsoort – beschrijving en determinatie.

De bedoeling is dat je bij dit onderdeel 2 grondboringen uitvoert. Deze grondboringen vinden plaats ergens op twee verschillende plekken in jullie onderzoeksgebied. Geef de plaats van de elke boring nauwkeurig aan op de kaart van het gebied, die je gemaakt hebt bij onderdeel 1.

Benodigdheden: · grondboor.

· uitleggoot.

· flesje gevuld met water.

· aantal hulpformulieren voor bodembeschrijving.

Werkwijze bij een grondboring:

1.      Maak de zode vrij van ongewenst materiaal als takjes, bladeren enz.

2.      Draai de boor (met de klok mee!) zover de grond in dat het oog van de boor gevuld is (zie figuur 2). Hiervoor doe je ongeveer 3 slagen.

3.      Vervolgens wordt de boor rechtstandig, met één hand op de stang net boven het grondoppervlak, eruit getrokken.

4.      Voordat de grond uit het oog van de boor wordt gedrukt kijken we of er een verandering van de laag te zien is. Is dit het geval dan meten we de totale dikte van de laag voordat we de grond in de uitleggoot uitleggen. De dikte van de laag geven we aan op het invulformulier.

5.      We leggen de inhoud van de boor steeds achter eikaar in de plastic buis. (figuur 3).

BEN JE KLAAR MET HET MAKEN, BESCHRIJVEN EN DETERMINEREN VAN HET BODEMPROFIEL, STOP HET BOORGAT DAN MET HET MATERIAAL DICHT. EEN KOE OF PAARD KAN IN ZOON BOORGAT GEMAKKELIJK ZIJN POTEN (BENEN) BREKEN!

Opdracht 1.

Bodembeschrijving. Zie hulpformulieren!

Opdracht 2.

Bodemdeterminatie. Dit doe je ter plekke. Gebruik hiervoor de determinatietabel.

 

BODEMBESCHRIJVING

Gebruik bij de beschrijving van de lagen het hulpformulier en maak hierbij gebruik van de aangegeven termen (grondsoort, vochtigheid, plantenresten, bijzonderheden, grondwaterstand).

De bodem is opgebouwd uit verschillende lagen. Deze lagen onderscheiden zich van elkaar door o.a. kleur.

Geef van elke laag de kleur in de tabel op het hulpformulier aan. Voor het inkleuren van de bodemlagen maken we gebruik van een beperkt aantal kleurpotloden. Deze moeten zoveel mogelijk overeenkomen met de bodemkleuren.

Kleuren:

zwart - grijs - licht bruin - donkerbruin - geel en roestbruine vlekken.

 

 

 


Grondsoort.

Neem een eetlepel grond en maak het druppelsgewijs nat, zo dat het net niet aan de vingers plakt. De vorm die we nu aan het natte materiaal kunnen geven, geeft informatie over de grondsoort. In de onderstaande tabel 1 kunnen we nu de grondsoort gaan bepalen.

Werk vanaf 1 (zie tabel) alle vormen af.  Kom je bijvoorbeeld tot en met 4 dan bestaat het materiaal uit : leem.

 

Tabel 1. Grondsoorten bepaling.

     

     1

 

bergje

bestaat uit.- zand

      2

 

dropje

bestaat uit lemig zand:

      3

 

rolletje (10 cm), met scheuren

bestaat uit: zandig leem

      4

 

rolletje (10 cm), zonder scheuren

bestaat uit: leem

      5

 

hoefijzer, met scheuren

bestaat uit: kleiige leem

      6

 

hoefijzer, zonder scheuren

bestaat uit.. lemige klei

      7

 

Cirkel

bestaat uit: klei

 

Vochtigheid.

Neem van elke laag een hand vol grond en voel of de grond droog, vochtig of nat (doordrenkt)- is.

Vochtigheid: droog, vochtig of nat.

 

Plantenresten.

In het gedeelte van de bodem net onder het aardoppervlak zijn meestal resten van planten aanwezig. Schat de hoeveelheid plantenresten en geef dit aan in de tabel.

Plantenresten: veel, weinig of geen.

Bijzonderheden.

Naast bovenstaande kenmerken zijn er misschien nog andere kenmerken van de lagen die je opvallen.

Geef deze dan ook in de tabel aan.

 

Grondwaterstand.

Ben je klaar met het maken van de beschrijving van het totale profiel dan kun je nog de diepte van het grondwater meten. Boor daarvoor zo diep, dat er water in het gat komt te staan. Als je een boorgat hebt, wacht je + 10 minuten. In die periode herstelt het grondwater zich in het boorgat. Meet vervolgens met de grondboor de diepte van het grondwater t.o. v. het maaiveld. Het kan zijn dat er grondwater op een grotere diepte ligt. Sloten in de omgeving zeggen ook iets over de grondwaterstand in dat gebied.

 

 

HULPFORMULIER D

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BODEMDETERMINATIE

 

Benodigdheden: · grondboor

· techniek: Bodembeschrijving met benodigdheden.

Werkwijze.

Bij het determineren van een bodem via deze tabel wordt onderscheid gemaakt op grond van.

· dikte van bodemlagen

· kleur van de lagen

Bekijk het profiel. Dit kan het opgeboorde en uitgelegde profiel zijn of een profiel in een greppel- of slootwand, dat zonodig schoongemaakt is. Zoek via de tabel de hoofdgroep waartoe de bodem behoort. Lees voor de bepaling van de bodemsoort steeds beide mogelijkheden achter het cijfer 1-4. Probeer, nadat je de hoofdgroep hebt gevonden ook de onderverdeling vast te stellen.

  

AO    Strooisel of zodelaag, onverteerd

        plantenmateriaal

A1     Humuslaag, in humus omgezet

         plantenmateriaal

A2     Uitspoelingslaag, deze laag is arm

        aan humus (en ijzer)

 

B       lnspoelingslaag: door regenwater

        spoelde hier vanuit de A2 humus (en ijzer) in

 

C       Moedermateriaal, niet veranderd

        door invloed van het weer

 

Begrippenlijst:

Eerd

Oude spelling voor aarde

Enk

Oud bouwlandcomplex (es, eng)

Hok

Bos (vgl. Harz (Duits) hout)

Klei

Grondsoort die meer dan 8% deeltjes bevat kleiner dan 0,002 mm

Ooi

Weidegrond bangs grote rivieren

Vaaggrond

Bodem zonder gelaagdheid

Veen

Gedeeltelijk vergaan plantenmateriaal

Vlak

Vlakte – zandplaat

Wold

Dicht moerasbos

Podzol

Grijze askleurige laag, of bodem die daardoor wordt gekenmerkt

 

Determinatietabel grondsoorten.

1.             Bestaat de bodem geheel uit

         vergane grondresten?

         Ja, VEENGROND

         Nee, ga door naar vraag 2.

 

 

                                                              veengronden

Ja .· Is de bovenlaag zwart?

        JA – Zwarte eerdgrond

        Nee – Bruine eerdgrond     

Nee · Bestaat de bovenlaag uit:           - meer 

            - meer dan 40 cm klei?

        JA – Woudeerdgrond

- meer dan 40 cm zand?

 Ja – Beekeerdgrond.

 

Ja .· zit er zand onder, de bruine laag?

        JA - VELDPODZOL

      · Zit er blond zand onder de bruine

           laag met soms strepen in het

           blonde zand?

        JA - HAARPODZOL

Nee · Is de bruine laag B los en

             Korrelig?

        JA - HOLTPODZOL

 

Is er een grijze

laag

aan-

wezig?

 

2.   Heeft het profiel een zwarte,                                                              

      lichtgrijze en/of bruine laag, die                                                                   

      iets dikker is dan 15 cm?                                                                             

  

      Ja, PODZOLGROND                                                                                   

     

      Nee, ga door naar vraag 3.                                                                          

                                                            Podzolgronden         

Ja . · Bestaat de bovenlaag uit:

           -meer dan 40 cm klei?

        JA – Poldervaaggrond

       .- meer dan 40 cm zand?

        Ja – Vlakvaaggrond     

 

Nee    · Bestaat de bovenlaag uit:

            - meer dan 40 cm klei?

        JA – Ooivaaggrond

 - meer dan 40 cm zand?

 Ja – Duinvaaggrond.

 

Is de

boven-

laag

meer

dan

50 cm?

aan-

wezig?

 

3.   Heeft het profiel een zwarte,                                                              

      of bruine bovenlaag?                                                                                    

  

      ja, EERDGROND                                                                                          

     

      Nee, ga door naar vraag 4.

 

                                                              Eerdgronden          

Zitten er roestvlekken (rood-bruine) vlekken in het profiel?

4. Zijn er geen duidelijk lagen                                                                          

    in het profiel aanwezig of zijn                                                                                       

    de laagjes tezamen minder

    dan 15 cm dik?

 

    Ja, VAAGGROND                       

 

 

                                                            Vaaggronden

 

 

 

1. Download aardrijkskunde in het veld. Handleiding